De hemel
De hemel, zei hij, de hemel.
En iedereen keek omhoog.
Wat staan jullie
daar toch te staren? vroeg hij.
De hemel, zeiden ze, de hemel ...
En ze staarden zich een stijve nek,
zuchtten diep en lang,
zo groot en zo veraf leek hij.
Kijk hier, zei hij,
hier kan de hemel tussen.
En hij hield zijn armen een mensbreedte uiteen.
(Geert De Kockere)